place

Uitbreiding stadhuis Amsterdam

Amsterdamse SchoolbouwwerkBouwwerk in Amsterdam-CentrumVoormalig gemeentehuis in Nederland
RM6085 Oudezijds Voorburgwal 197
RM6085 Oudezijds Voorburgwal 197

De uitbreiding van het stadhuis van Amsterdam verwijst naar het bouwwerk naast het Prinsenhof aan de Oudezijds Voorburgwal 197/199.

Fragment uit het Wikipedia-artikel Uitbreiding stadhuis Amsterdam (Licentie: CC BY-SA 3.0, Auteurs, Beeldmateriaal).

Uitbreiding stadhuis Amsterdam
Oudezijds Voorburgwal, Amsterdam Centrum

Geografische coördinaten (GPS) Adres Nabijgelegen plaatsen
placeToon op kaart

Wikipedia: Uitbreiding stadhuis AmsterdamLees verder op Wikipedia

Geografische coördinaten (GPS)

Breedte Lengte
N 52.370641666667 ° E 4.8950666666667 °
placeToon op kaart

Adres

Oudezijds Voorburgwal 199
1012 EX Amsterdam, Centrum
Noord-Holland, Nederland
mapOpenen op Google Maps

RM6085 Oudezijds Voorburgwal 197
RM6085 Oudezijds Voorburgwal 197
Ervaringen delen

Nabijgelegen plaatsen

Lommertbrug
Lommertbrug

De Lommertbrug (brug 203) is een vaste brug in Amsterdam-Centrum. De voetgangersbrug uit 1926 verzorgt de verbinding tussen de twee kaden van de Oudezijds Voorburgwal ter hoogte van de Enge Lombardsteeg. Ten oosten van de brug ligt rijksmonument Prinsenhof, onder Amsterdammers beter bekend als het oude Stadhuis. Ten westen van de brug liggen de rijksmonumenten De Brakke Grond en haar naamgever de Bank van Lening (Lommert of Lombard). Hier ligt al eeuwen een brug. Ze is al te zien op stadsplattegronden van Pieter Bast (1599) en Balthasar Florisz. van Berckenrode (1625). De naamgever van de brug is dan ook ingetekend als Leenbanck. De brug is vastgelegd op een tekening uit omstreeks 1665. In de loop der eeuwen werd de brug steeds vernieuwd onder meer in de jaren 1857, 1888 en 1905. In 1926 moesten er opnieuw werkzaamheden verricht worden. De brug werd in haar geheel vernieuwd. Onder leiding van bruggenarchitect Piet Kramer van de Dienst der Publieke Werken werd er vanaf 5 juli 1926 tot 3 oktober 1926 gebouwd aan een nieuwe brug. Er kon vermoedelijk gebruik gemaakt worden van de aanwezige houten paalfundering. Daarop kwamen stenen landhoofden waartussen stalen liggers werden geplaatst, waarop houten planken werden gemonteerd als brugdek. Kramer raakte later bekend vanwege zijn bakstenen bruggen in de bouwstijl van de Amsterdamse School. Daar was hier geen plaats voor op deze nauwe middeleeuwse kaden. Toch is Kramers hand te herkennen in de granieten legstenen op de trappen, die een basis hebben in de Amsterdamse School. Ook herkenbaar zijn de sierlijke afsluitingen van de brugleuningen, balustrades van siersmeedwerk. In de jaren vijftig werd dit soort type brug aangeduid als "lelijke ijzeren brug" en men wilde die eigenlijk niet meer in het oude stadsbeeld. Die toenmalige mening van heemschutters staat haaks op het feit dat de brug een aantal jaren later in 1995 benoemd werd tot gemeentelijk monument.

Brug 216
Brug 216

Brug 216 is een vaste brug in Amsterdam-Centrum. De brug overspant de Oudezijds Achterburgwal en vormt de verbinding tussen de Sint Agnietenstraat en Rusland. Opvallend aan de brug is dat zij schuin over de gracht ligt. Daar waar elders in de binnenstad van Amsterdam werd geopteerd om een haaks liggende brug dan maar niet te laten aansluiten op de doorgaande route is er hier voor gekozen om de brug wel aan te laten sluiten. Het laat van boven dan zien dat de brug eigenlijk kuist niet goed aansluit, noch op de Agnietenstraat, noch op het Rusland. Hier ligt al eeuwen een brug. Op de kaarten van Pieter Bast (1599) en Balthasar Florisz. van Berckenrode (1625) is hier een brug ingetekend naar ’t Rus-landt. De moderne geschiedenis begint hier in 1870. Toen besteedde de gemeente Amsterdam het verlagen van de steenen wulfbrug no. 216 aan, met het overdekken met ijzeren brugleggers en een houten dek met zinkbekleding. De brug was een ontwerp van Bastiaan de Greef, toen stadsarchitect bij de Timmertuin der gemeente. Hier werd een welfbrug uit rond 1766 vervangen door een liggerbrug. Een aantal jaren na de oplevering kwam fotograaf Pieter Oosterhuis langs en legde de brug vast. Deze brug met lantaren midden op de brug en 19e-eeuwse balustrades hield het bijna een eeuw vol. De brug kreeg te maken met een toenemend verkeersaanbod, waaronder een steeds grotere stoet aan trouwauto’s die via deze route het stadhuis op de OZ Achterburgwal probeerden te bereiken. De liggerbrug werd daarbij steeds onderhoudsgevoeliger; van het terugleggen van een liggerbrug werd daarom afgezien. Er kwam in 1971 een nieuwe welfbrug, er werd hier deels teruggerestaureerd. Een opmerkelijke keus, want de noordelijker gelegen Paulusbroedersluis bleef bij restauratie een liggerbrug, net als de zuidelijker gelegen brug 218 met daartussen dus een klassiek uitziende welfbrug van jaren-zeventigbeton. Tot april 2016 stond de brug bekend als Ruslandbrug dan wel Russchenbrug. In die maand trok de gemeente Amsterdam alle officieuze benamingen van bruggen in en ging de brug anoniem door het leven.

Makelaarsbruggetje
Makelaarsbruggetje

Het Makelaarsbruggetje (brug 105) is een vaste brug in Amsterdam-Centrum. De voetgangersbrug is gelegen in het verlengde van de Sint Barberenstraat en voert over de Oudezijds Voorburgwal. De brug dateert uit 1893 toen tabaksmakelaar Frederik (Frits) Olie hier op eigen initiatief een brug liet bouwen. Hij wilde een kortere route tussen de kantoren van tabakshandelaren staande aan de oneven zijde van de Oudezijds Voorburgwal en de tabaksveiling, dan gehouden in Frascati aan de Nes (de Sint Barberenstraat leidt naar de Nes). Olie en zijn collegae moesten zelf de brug betalen, onderhouden en vrijhouden voor voetverkeer. Ze betaalden verder jaarlijks huur aan de gemeente Amsterdam voor het in gebruik hebben van de grond en het wateroppervlak waar de pijlers in stonden. De brug kreeg een apart uiterlijk; ze ligt relatief hoog boven het water omdat er ten tijde van de aanleg nog scheepvaartverkeer onderdoor moest kunnen. Tegelijkertijd liggen hier de walkanten vrij laag, daarom kreeg de brug aan beide zijden een aantal traptreden. De gemeente nam de brug in 1907 over van de tabakshandelaar. De brug heeft diverse renovaties ondergaan. In eerste instantie was de gehele brug van gietijzer met houten planken. Niet alleen de liggers en balustrades waren van gietijzer, maar ook de brugpijlers en dat is vrij zeldzaam. In 1991 was de brug dermate versleten dat een grote renovatie nodig was. Het werd toen verstandig geacht de overspanning en leuningen uit tevoeren in staal. De overige delen konden worden hergebruikt en bleven ongewijzigd. Door deze herstelwijze kon de brug in 2001/2002 benoemd worden tot rijksmonument. In 2014 was een volgende opknapbeurt noodzakelijk. De naam is een vernoeming naar de tabaksmakelaars. De overspanning kreeg als officieuze benamingen ook 'Tabaksbruggetje' en 'Brug der Tabakieten' mee.

Urinoir (Oudezijds Voorburgwal, Amsterdam)
Urinoir (Oudezijds Voorburgwal, Amsterdam)

Het Urinoir Oudezijds Voorburgwal, Amsterdam is een urinoir staande op de oostelijke kade van de Oudezijds Voorburgwal, Amsterdam-Centrum. Het staat ter hoogte van huisnummer 193 en de in- en uitgang van de Prinsenhofssteeg, tussen het water van de burgwal en de straat op de kade. Het gebouwtje werd in 1926 neergezet naar een ontwerp van Allard Remco Hulshoff werkend bij de Dienst der Publieke Werken. Het ontwerp is een stenen variant op Jo van der Meys metalen plaskrul en is opgetrokken in de stijl van de Amsterdamse School. Het urinoir werd gebouwd in de periode dat diezelfde dienst bezig was met de bouw van een nieuwe vleugel aan het toenmalige stadhuis, die nieuwe vleugel kwam ook in de stijl van de Amsterdamse School. Hulsholff schreef een enigszins ovaalronde natuurstenen plint voor. Boven deze plint is (ook rondom) een bakstenen raster geplaatst. Het geheel wordt afgerond door een plat stenen dak. Onder het geheel bevindt zich een stalen voetplaat, die aan het eind van de 20e eeuw nog vernieuwd is. De uitbreiding van het stadhuis laat aan de Oudezijds Voorburgwal diverse beeldengalerijen zien. Dit is doorgetrokken naar het urinoir. Op het dak bij de ingang staat een beeldhouwwerk van Hildo Krop. Aan de voorzijde is een volksredenaar met gebalde vuist uitgebeeld, verwijzend naar het stadhuis met haar raadszaal. Aan de achterzijde zijn verschillende gezichten met open mond te zien. Het beeld wordt gedragen door een natuurstenen kolom (in plaats van het rasterwerk). De plint geeft onder het beeld ook enkele boogfriezen te zien. Het urinoir is op 27 september 2001 aangewezen als rijksmonument. Redenen daarvoor vond men in de cultuurhistorische waarde en de uniciteit binnen het oeuvre aan straatmeubilair ontworpen door Publieke Werken binnen de genoemde bouwstijl. Daarnaast is er sprake van typologische en zeldzaamheidswaarde. Dat het gebouwtje voorzien is van beeldhouwwerk van Krop droeg ook bij tot de monumentstatus.

Athenaeum Illustre (Amsterdam)
Athenaeum Illustre (Amsterdam)

Het Amsterdamse Athenaeum Illustre was een illustere school gevestigd in de Agnietenkapel aan de Oudezijds Voorburgwal. Twee internationaal bekende humanistische geleerden, Gerardus Vossius en Caspar Barlaeus, hielden hier op respectievelijk 8 en 9 januari 1632 hun inaugurele redes. De achtste januari werd later als dies natalis van het Athenaeum gevierd en is nu nog steeds de dies natalis van de Universiteit van Amsterdam. Na de opening van het Athenaeum Illustre in 1632 werd de "bibliotheek van kerk en stad" overgebracht van de Nieuwe Kerk naar de nieuwe instelling. Dat bleek al snel een goede beslissing, want in 1645 ging de inboedel van de kerk bij een brand verloren. De bibliotheek vormt thans de basis van de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Het Athenaeum Illustre was de voorloper van de Universiteit van Amsterdam. Evenmin als andere illustere scholen, had het Amsterdamse Athenaeum het recht academische graden te verlenen. De wettelijke erkenning als instelling voor hoger onderwijs kreeg het Athenaeum Illustre in 1815. Het promotierecht (recht op het verlenen van de doctorsgraad) werd op 1 oktober 1877 toegekend toen het Athenaeum werd ingerigt tot eene Universiteit, genaamd de "Universiteit van Amsterdam" (tot ver in de jaren 1970 in de volksmond "de GU" genoemd). Hoogleraren aan de universiteit werden benoemd door het stadsbestuur, uit hoofde van zijn functie was de burgemeester voorzitter van het universiteitsbestuur. Dit bleef zo tot 1961, toen werd de financiële verantwoordelijkheid overgenomen door de nationale overheid. Het onderwijs dat gegeven werd op het Athenaeum Illustre was aanvankelijk humanistisch van aard, hoewel reeds twee jaar na de stichting, in 1634, Martinus Hortensius tot hoogleraar in de wiskunde werd benoemd. Nadat deze in 1639 gestorven was, werd hij in 1653 opgevolgd door Alexander de Bie, die tot zijn dood in 1690 aan de school verbonden bleef. De burgemeesters van Amsterdam waren nauwelijks geïnteresseerd in nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen, tenzij deze directe toepassing hadden, zoals in het geval van navigatie op zee. Het Amsterdamse stadsbestuur was liberaal ten opzichte van religie, maar zeker niet wetenschappelijk progressief. In latere jaren werd het onderwijsaanbod uitgebreid met Oosterse (d.w.z. semitische) talen, botanie, heelkunde, anatomie en natuurwetenschappen. In 1646 werd een lector in de botanie aangesteld (Johannes Snippendael). De eerste medische hoogleraar was Gerard Blasius, die in 1660 tot extraordinarius en in 1666 tot ordinarius werd benoemd. Een bekende orientalist, verbonden aan het Athenaeum van 1779 tot zijn dood in 1804, was Didericus Adrianus Walraven. Hij was in zijn tijd een van de vooraanstaandste kenners van het Hebreeuws en het Arabisch in Nederland. De waarschijnlijk internationaal bekendste Athenaeum hoogleraar was Jean Henri van Swinden, die van 1785 tot zijn dood in 1823 wis- en natuurkunde aan de instelling doceerde. Tussen 1826 en 1847 was Jacob van Lennep secretaris van curatoren van het Athenaeum Illustre, een onbezoldigde functie. Hij diende bij examens aanwezig te zijn en diploma's en ere-prijzen uit te reiken. Ter ere van het tweehonderd jarig bestaan van het Athenaeum in 1832 schreef hij het toneelstuk Een Amsterdamsche Winteravond, dat werd opgevoerd in de Stadsschouwburg. Het stuk speelt in 1632 en hij voert daarin historische figuren op, die een lans breken voor het subsidiëren van cultuur en wetenschap. Eén van de hoofdrollen was die van Vondel. Het stuk werd meerdere malen uitgevoerd. Na de Franse tijd werd het onderwijsaanbod aanzienlijk uitgebreid, speciaal in diverse medische richtingen. Hoogleraren in geneeskundige vakken waren Christiaan Bernard Tilanus, Pieter Hendrik Suringar, Leopold Lehmann, Jan Leonard Chanfleury van Ysselstein, Jan Willem Reinier Tilanus, Heinrich Daniël Johann Joachim Hertz. Al deze zijn in 1877 overgegaan naar de universiteit: alleen C.B. Tilanus was reeds 2 September 1873 emeritus geworden en opgevolgd door Carel Lambertus Wurfbain. In 1875 had het Athenaeum zo'n 400 studenten, voor het overgrote deel in de geneeskunde.