place

Monument voor Joes Kloppenburg

Beeld in Amsterdam-Centrum
Joes Kloppenburg Help2
Joes Kloppenburg Help2

Het Monument voor Joes Kloppenburg is een kunstinstallatie in Amsterdam-Centrum. De opdracht tot dit werk kwam van het Amsterdams Fonds voor de Kunst. Het geheel is ontworpen door Paul Vendel & Sandra de Wolf (Vendel & de Wolf), beide afgestudeerd aan de Gerrit Rietveld Academie, in samenwerking met dichter Martin Reints. Het monument is te zien in de Voetboogstraat nabij de plaats waar op 17 augustus 1996 Joes Kloppenburg door uitgaansgeweld om het leven kwam. Een jaar later, 16 augustus 1997, werd het kunstwerk onthuld door burgemeester Schelto Patijn, die in aanwezigheid van driehonderd gasten/personen een rede hield. Het bestaat uit twee delen. In de grond is een plaquette gebed met de tekst: 17 augustus 1996 Vier dronken opgefokte jongens komen hier in de Voetboogstraat ruzie zoeken. Ze slaan acht mensen in elkaar: cafégangers die patat zitten te eten, een zwerver, omstanders die het geweld proberen te stoppen. Joes Kloppenburg roept Kappen nou! Hij wordt doodgeslagen. Hij is 26. Het is vrijdagnacht, halfvijf. Deel twee bestaat uit neonverlichting boven de plek. Zij laat HELP zien, volgens sommigen niet alleen een vraag op hulp, maar ook de opdracht te helpen indien nodig. Amsterdam vernoemde in 2016 brug 5 tot Joes Kloppenburgbrug.

Fragment uit het Wikipedia-artikel Monument voor Joes Kloppenburg (Licentie: CC BY-SA 3.0, Auteurs, Beeldmateriaal).

Monument voor Joes Kloppenburg
Voetboogstraat, Amsterdam Centrum

Geografische coördinaten (GPS) Adres Nabijgelegen plaatsen
placeToon op kaart

Wikipedia: Monument voor Joes KloppenburgLees verder op Wikipedia

Geografische coördinaten (GPS)

Breedte Lengte
N 52.367988888889 ° E 4.89085 °
placeToon op kaart

Adres

Voetboogstraat 23-3
1012 XK Amsterdam, Centrum
Noord-Holland, Nederland
mapOpenen op Google Maps

Joes Kloppenburg Help2
Joes Kloppenburg Help2
Ervaringen delen

Nabijgelegen plaatsen

Voetboogstraat
Voetboogstraat

De Voetboogstraat is een smalle straat in Amsterdam-Centrum, tussen het Spui en de Heiligeweg. De straat ligt parallel aan de Handboogstraat en de Kalverstraat. Hij wordt abusievelijk ook wel Voetboogsteeg genoemd, maar dat is historisch gezien onjuist. De naam Voetboogstraat komt al voor op een ervenkaart uit de ontstaanstijd van de straat, bewaard in het stadsarchief Amsterdam. Hetzelfde geldt voor de Handboogstraat. Net als de Handboogstraat bevat de Voetboogstraat een cluster van uitgaansaangelegenheden die vooral onder studenten populair zijn, daarnaast zijn er ook enkele winkels. De Voetboogstraat is in Amsterdam, maar ook daarbuiten, bekend door de aanwezigheid van het Vlaams Friethuis, de rij klanten daarvoor strekt zich op zaterdagen soms uit tot aan de Heiligeweg. De straat is in 1649 vernoemd naar- en aangelegd op de schietboomgaard van de voetboogschutters. De stadsdoelen strekte zich uit over het gebied dat omsloten werd door het Singel (waar zich de Universiteitsbibliotheek bevindt), de Kalverstraat, de Heiligeweg en het Spui. De Voetboogdoelen was een van de drie doelens in Amsterdam, naast de Handboogdoelen en de Kloveniersdoelen. Er werd respectievelijk geoefend in schieten met de voetboog, handboog en de klover, een bijnaam voor een Frans type musketgeweer. Op de hoek met het Spui staat gebouw Helios van architect Gerrit van Arkel met veel versieringen aan de gevel waaronder het mozaïek Zum Barbarossa. Hier was tot 1969 lunchroom Formosa gevestigd. Aan het eind van de straat staat in de Heiligeweg het Rasphuispoortje van omstreeks 1600, oorspronkelijk de ingang van een tuchthuis, tegenwoordig een toegang van het winkelcentrum Kalverpassage.

Heiligeweg
Heiligeweg

De Heiligeweg verbindt de Amsterdamse Kalverstraat met het Koningsplein in Amsterdam-Centrum. De Heiligeweg is een niet voor auto's toegankelijke winkelstraat die de populaire winkelstraten met elkaar verbindt. Halverwege de Heiligeweg tegenover de, naast de Handboogstraat gelegen, Voetboogstraat bevindt zich het Rasphuispoortje uit 1603, dat toegang geeft tot het winkelcentrum Kalverpassage. Van 1896 tot 1987 bevond zich op deze plaats het overdekte Heiligewegbad. Dit zwembad was het onderwerp van Zwemplaats voor Jongelingen te Amsterdam uit 1896, een van de eerste Nederlandse films. Oorspronkelijk leidde de Heiligeweg naar de Kapel ter Heilige Stede aan de Kalverstraat, waar zich in 1345 het Mirakel van Amsterdam voltrok. Om de toestroom van pelgrims die de plek wilden bezoeken in goede banen te leiden werd vanaf het dorp Sloten een pad aangelegd, de Heilige Weg. Een klein deel van de Heiligeweg is nog in oude vorm aanwezig tussen de Kalverstraat en het Singel. Voor de aanleg van na-middeleeuwse stadsuitbreidingen bevond zich hier de Heiligewegspoort. De weg vervolgde zich ongeveer volgens het tracé van de huidige Leidsestraat en verder via de in deze tijd gegraven Heiligewegse Vaart (later heette dit de Overtoomse Vaart, sinds de demping in 1902: Overtoom). Vanaf de Overtoom bij de Schinkel liep de Heiligeweg verder via de Sloterkade en Sloterstraatweg (thans Rijnsburgstraat - Sloterweg) naar het dorp Sloten. Het gedeelte tussen Sloten en Haarlem is door het Haarlemmermeer verzwolgen. Maar tot circa 1500 was dit de belangrijkste route over land tussen Amsterdam en Kennemerland en daarmee de rest van Holland.Van de route tussen Sloten en de Overtoomse Sluis is een groot deel nog aanwezig (Sloterweg en Sloterkade). Een deel is verdwenen door aanleg van een bedrijventerrein. In 1904 verving de elektrische tramlijn 1 de paardentram Leidscheplein – Amstelveenscheweg, die daar sinds 1877 had gereden.

Rasphuis (Amsterdam)
Rasphuis (Amsterdam)

Het Rasphuis was een rasphuis (een tuchthuis waar hout werd geraspt) in Amsterdam. Het werd in 1596 gevestigd in het voormalige Clarissenklooster aan de Heiligeweg. In 1815 werd het opgeheven, en in 1892 werd het gebouw afgebroken om plaats te maken voor een zwembad. Tegenwoordig staat op deze plaats het winkelcentrum Kalverpassage. In het Rasphuis werden uitsluitend jonge mannelijke misdadigers opgesloten. Vrouwelijke misdadigers werden naar het Spinhuis gestuurd. De jongens moesten hout van de brazielboom (Caesalpinia echinata of pernambuco) uit Brazilië met behulp van een acht- tot twaalfbladige raspzaag tot poeder raspen; vandaar de naam. Dit poeder werd aan de verfindustrie geleverd, waar het door vermenging met water, oxidatie en inkoken, werd omgezet in een pigment - braziel geheten. Dit werd gebruikt als textielverf. Tot de oprichting van het Rasphuis werd besloten nadat de 16-jarige assistent-kleermaker Evert Jansz, na marteling door de beul, had bekend dat hij bij twee gelegenheden bezittingen van zijn baas had gestolen. De gebruikelijke straf was openbare geseling, maar het stadsbestuur wilde proberen Jansz, die van goede komaf was, door heropvoeding te verbeteren. Onder invloed van de ideeën van C.P. Hooft (de vader van P.C. Hooft) en mogelijk ook Dirck Volkertsz. Coornhert, besloot het stadsbestuur op 19 juni 1589 tot oprichting van een tuchthuis. Jansz werd kort na de opening hiervan in 1596 tot een lichte lijfstraf en dwangarbeid veroordeeld; geraspt heeft hij niet. De oprichting van het Rasphuis markeerde een omslag in het juridisch denken. Tot dan vond men dat misdadigers alleen gestraft moesten worden. In het Rasphuis werd geprobeerd hen orde en een regelmatig leven bij te brengen. Het Rasphuis was dus bedoeld als een verbeterinstituut. Op het toegangspoortje, dat er nog steeds staat, stond dan ook te lezen: Wilde beesten moet men temmen. Verhalen als zouden personen die niet wilden werken zijn opgesloten in een kelder die onder water kon worden gezet, zodat de gevangene, die in dit 'waterhuis' beschikking zou hebben gehad over een handpomp, moest kiezen tussen pompen of verzuipen, zijn onbevestigd. Al na enkele jaren werd besloten de gevangenen van het Rasphuis als goedkope arbeidskrachten te exploiteren, waardoor het pedagogische effect verloren ging. Steeds meer volwassenen werden nu tot het Rasphuis veroordeeld. Ook bestond er een geheime afdeling, waar families tegen betaling losbandige of krankzinnige familieleden lieten opsluiten. Deze gevangenen stonden bekend als 'wittebroodskinderen', omdat ze beter eten kregen dan het standaardmenu van erwten en gort met een keer per week stokvis, zoutvlees, of spek. Tegen betaling kon men het rasphuis bezoeken, bijvoorbeeld om aan zijn kinderen te laten zien wat er met hen zou gebeuren wanneer ze niet braaf waren. Dit rasphuis had lange tijd in het gewest Holland het monopolie op het verwerken van zogeheten verfhout. In 1599 had het Amsterdamse stadsbestuur een keur (stedelijke verordening) uitgevaardigd met de strekking dat binnen de stad alleen de gevangenen van het rasphuis verfhout mochten raspen. In het nabijgelegen Zaandijk werd vanaf 1601 echter verfhout in een verfmolen bewerkt. Het Rasphuis zag zijn monopolie bedreigd, maar kwam tot een vergelijk met de uitbater van de molen, die toezegde voortaan alleen de restanten te malen die niet bruikbaar waren voor de gevangenen. Spoedig daarop vroeg het Amsterdamse stadsbestuur de Staten van Holland om een octrooi voor het gehele gewest Holland, en verkreeg dit ook. Op het naleven van het monopolie werd in de Zaanstreek toegezien door controleurs. Toch werd er steeds vaker de hand mee gelicht, mede omdat de kwaliteit en de levertijd van het verfhoutpoeder uit het Rasphuis te wensen over liet. In de loop van de achttiende eeuw was het octrooi niet meer te handhaven omdat het rasphuis niet genoeg produceerde om aan de vraag te voldoen. De binnenplaats van het Rasphuis werd in 1799 getekend door Van Toornenbergen.