place

Rusland (straat)

Straat in Amsterdam-Centrum
Rusland01
Rusland01

Het Rusland is een straat in het centrum van Amsterdam. De straat verbindt de Oudezijds Achterburgwal met de Kloveniersburgwal en ligt in het verlengde van de Sint Agnietenstraat. Het is een korte maar brede straat. De straat is zo breed omdat het linker gedeelte oorspronkelijk de Raamsloot was die nog in de 16e eeuw werd gedempt. De straat ligt ingeklemd tussen de brug 216 over de OZ Achterburgwal en Oost-Indische Huisbrug (brug 223) over de Kloveniersburgwal. De naam van de straat kwam al voor in een akte uit 1403 met de naam Willem Ruusschentuin. Deze naam verbasterde in de loop der jaren via 't Ruyssenlandt, 't Russeland en 't Ruslant tot het Rusland. Op de hoek met de Kloveniersburgwal staat het rijksmonument Het Wapen van Amsterdam, het voormalig hotel waar de schrijver Isaäc da Costa midden 19e eeuw zijn befaamde lezingen hield. In het boek Een schitterend gebrek van Arthur Japin woont de hoofdpersoon (Casanova's liefde) aan deze straat.

Fragment uit het Wikipedia-artikel Rusland (straat) (Licentie: CC BY-SA 3.0, Auteurs, Beeldmateriaal).

Rusland (straat)
Rusland, Amsterdam Centrum

Geografische coördinaten (GPS) Adres Nabijgelegen plaatsen
placeToon op kaart

Wikipedia: Rusland (straat)Lees verder op Wikipedia

Geografische coördinaten (GPS)

Breedte Lengte
N 52.37005 ° E 4.8965580555556 °
placeToon op kaart

Adres

Red Stamp

Rusland 22
1012 CL Amsterdam, Centrum
Noord-Holland, Nederland
mapOpenen op Google Maps

Rusland01
Rusland01
Ervaringen delen

Nabijgelegen plaatsen

Brug 216
Brug 216

Brug 216 is een vaste brug in Amsterdam-Centrum. De brug overspant de Oudezijds Achterburgwal en vormt de verbinding tussen de Sint Agnietenstraat en Rusland. Opvallend aan de brug is dat zij schuin over de gracht ligt. Daar waar elders in de binnenstad van Amsterdam werd geopteerd om een haaks liggende brug dan maar niet te laten aansluiten op de doorgaande route is er hier voor gekozen om de brug wel aan te laten sluiten. Het laat van boven dan zien dat de brug eigenlijk kuist niet goed aansluit, noch op de Agnietenstraat, noch op het Rusland. Hier ligt al eeuwen een brug. Op de kaarten van Pieter Bast (1599) en Balthasar Florisz. van Berckenrode (1625) is hier een brug ingetekend naar ’t Rus-landt. De moderne geschiedenis begint hier in 1870. Toen besteedde de gemeente Amsterdam het verlagen van de steenen wulfbrug no. 216 aan, met het overdekken met ijzeren brugleggers en een houten dek met zinkbekleding. De brug was een ontwerp van Bastiaan de Greef, toen stadsarchitect bij de Timmertuin der gemeente. Hier werd een welfbrug uit rond 1766 vervangen door een liggerbrug. Een aantal jaren na de oplevering kwam fotograaf Pieter Oosterhuis langs en legde de brug vast. Deze brug met lantaren midden op de brug en 19e-eeuwse balustrades hield het bijna een eeuw vol. De brug kreeg te maken met een toenemend verkeersaanbod, waaronder een steeds grotere stoet aan trouwauto’s die via deze route het stadhuis op de OZ Achterburgwal probeerden te bereiken. De liggerbrug werd daarbij steeds onderhoudsgevoeliger; van het terugleggen van een liggerbrug werd daarom afgezien. Er kwam in 1971 een nieuwe welfbrug, er werd hier deels teruggerestaureerd. Een opmerkelijke keus, want de noordelijker gelegen Paulusbroedersluis bleef bij restauratie een liggerbrug, net als de zuidelijker gelegen brug 218 met daartussen dus een klassiek uitziende welfbrug van jaren-zeventigbeton. Tot april 2016 stond de brug bekend als Ruslandbrug dan wel Russchenbrug. In die maand trok de gemeente Amsterdam alle officieuze benamingen van bruggen in en ging de brug anoniem door het leven.

Oost-Indische Huisbrug
Oost-Indische Huisbrug

De Oost-Indische Huisbrug (brug 223) is een vaste brug in Amsterdam-Centrum. De brug overspant de Kloveniersburgwal en vormt zo de verbinding tussen het Rusland en de zuidelijke kade van de Raamgracht. De brug is sinds 10 oktober 1995 een gemeentelijk monument. De brug is vernoemd naar het Oost-Indische Huis gelegen op de hoek Kloveniersburgwal en Oude Hoogstraat, waardoor het gedeelte van de kade tussen Oude Hoogstraat en Rusland Oost-Indische Kaai werd genoemd. Er ligt hier al eeuwen een brug. Op zijn stadsplattegrond uit 1625 tekende Balthasar Florisz. van Berckenrode hier al een ophaalbrug met de hamei aan de stadskant; de Kloverniersburgwal heette toen nog Oude Cingel, Rusland 't Rus-landt en de Raamgracht Verwers Graft. De moderne geschiedenis van de brug begint in 1904. Toen besteedde de gemeente Amsterdam aan “Het vernieuwen van de vaste brug no. 223 over den Kloverniersburgwal vóór het Rusland, met bijbehorende werken". Er moest destijds gewerkt worden onder het regime van de ingenieur, hoofd der afdeling Onderhoud van de Dienst der Publieke Werken. Het werd een brug met ijzeren/stalen liggers die in een lichte welving over een vijftal jukken liggen. Daarboven liggen de planken dwars met daarop weer balustrades. In maart 1940 was de brug even buitendienst, er moesten kabels vernieuwd worden. De brug is in 1970 geheel vernieuwd, inclusief het landhoofd van brug 225 onder leiding van de Dienst der Publieke Werken. Er kwam een brug met stalen balken en beton en houten pijlers. De houten dwarsliggers zijn ook in 2020 nog aanwezig. De brug is sinds 1995 een gemeentelijk monument.

Athenaeum Illustre (Amsterdam)
Athenaeum Illustre (Amsterdam)

Het Amsterdamse Athenaeum Illustre was een illustere school gevestigd in de Agnietenkapel aan de Oudezijds Voorburgwal. Twee internationaal bekende humanistische geleerden, Gerardus Vossius en Caspar Barlaeus, hielden hier op respectievelijk 8 en 9 januari 1632 hun inaugurele redes. De achtste januari werd later als dies natalis van het Athenaeum gevierd en is nu nog steeds de dies natalis van de Universiteit van Amsterdam. Na de opening van het Athenaeum Illustre in 1632 werd de "bibliotheek van kerk en stad" overgebracht van de Nieuwe Kerk naar de nieuwe instelling. Dat bleek al snel een goede beslissing, want in 1645 ging de inboedel van de kerk bij een brand verloren. De bibliotheek vormt thans de basis van de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Het Athenaeum Illustre was de voorloper van de Universiteit van Amsterdam. Evenmin als andere illustere scholen, had het Amsterdamse Athenaeum het recht academische graden te verlenen. De wettelijke erkenning als instelling voor hoger onderwijs kreeg het Athenaeum Illustre in 1815. Het promotierecht (recht op het verlenen van de doctorsgraad) werd op 1 oktober 1877 toegekend toen het Athenaeum werd ingerigt tot eene Universiteit, genaamd de "Universiteit van Amsterdam" (tot ver in de jaren 1970 in de volksmond "de GU" genoemd). Hoogleraren aan de universiteit werden benoemd door het stadsbestuur, uit hoofde van zijn functie was de burgemeester voorzitter van het universiteitsbestuur. Dit bleef zo tot 1961, toen werd de financiële verantwoordelijkheid overgenomen door de nationale overheid. Het onderwijs dat gegeven werd op het Athenaeum Illustre was aanvankelijk humanistisch van aard, hoewel reeds twee jaar na de stichting, in 1634, Martinus Hortensius tot hoogleraar in de wiskunde werd benoemd. Nadat deze in 1639 gestorven was, werd hij in 1653 opgevolgd door Alexander de Bie, die tot zijn dood in 1690 aan de school verbonden bleef. De burgemeesters van Amsterdam waren nauwelijks geïnteresseerd in nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen, tenzij deze directe toepassing hadden, zoals in het geval van navigatie op zee. Het Amsterdamse stadsbestuur was liberaal ten opzichte van religie, maar zeker niet wetenschappelijk progressief. In latere jaren werd het onderwijsaanbod uitgebreid met Oosterse (d.w.z. semitische) talen, botanie, heelkunde, anatomie en natuurwetenschappen. In 1646 werd een lector in de botanie aangesteld (Johannes Snippendael). De eerste medische hoogleraar was Gerard Blasius, die in 1660 tot extraordinarius en in 1666 tot ordinarius werd benoemd. Een bekende orientalist, verbonden aan het Athenaeum van 1779 tot zijn dood in 1804, was Didericus Adrianus Walraven. Hij was in zijn tijd een van de vooraanstaandste kenners van het Hebreeuws en het Arabisch in Nederland. De waarschijnlijk internationaal bekendste Athenaeum hoogleraar was Jean Henri van Swinden, die van 1785 tot zijn dood in 1823 wis- en natuurkunde aan de instelling doceerde. Tussen 1826 en 1847 was Jacob van Lennep secretaris van curatoren van het Athenaeum Illustre, een onbezoldigde functie. Hij diende bij examens aanwezig te zijn en diploma's en ere-prijzen uit te reiken. Ter ere van het tweehonderd jarig bestaan van het Athenaeum in 1832 schreef hij het toneelstuk Een Amsterdamsche Winteravond, dat werd opgevoerd in de Stadsschouwburg. Het stuk speelt in 1632 en hij voert daarin historische figuren op, die een lans breken voor het subsidiëren van cultuur en wetenschap. Eén van de hoofdrollen was die van Vondel. Het stuk werd meerdere malen uitgevoerd. Na de Franse tijd werd het onderwijsaanbod aanzienlijk uitgebreid, speciaal in diverse medische richtingen. Hoogleraren in geneeskundige vakken waren Christiaan Bernard Tilanus, Pieter Hendrik Suringar, Leopold Lehmann, Jan Leonard Chanfleury van Ysselstein, Jan Willem Reinier Tilanus, Heinrich Daniël Johann Joachim Hertz. Al deze zijn in 1877 overgegaan naar de universiteit: alleen C.B. Tilanus was reeds 2 September 1873 emeritus geworden en opgevolgd door Carel Lambertus Wurfbain. In 1875 had het Athenaeum zo'n 400 studenten, voor het overgrote deel in de geneeskunde.

Menagerie Blauw Jan
Menagerie Blauw Jan

De Menagerie Blauw Jan was een achttiende-eeuwse menagerie bij 'Herberg Blauw Jan' aan de Kloveniersburgwal 87 in Amsterdam. De herberg heette eigenlijk 'De Hoop' maar werd in de volksmond 'Blauw Jan' genoemd naar de bijnaam van Jan Westerhof, die behalve herbergier ook blauwverver was. Deze begon omstreeks 1675 met het verzamelen en huisvesten van exotische vogels, waaronder papegaaien, een Koningsgier en een Helmkasuaris. Deze waren tegen betaling van vier stuivers te bekijken. Later kwamen ook wilde dieren, meegenomen naar Amsterdam op schepen van de Vereenigde Oostindische Compagnie, zoals leeuwen, tijgers, panters en apen in de menagerie. Naast dieren werden later ook opvallende mensen tentoongesteld in de herberg; in 1774 konden Amsterdammers in herberg Blauw Jan de Friese dwerg Wybrant Lolkes, slechts 29 duim hoog, bekijken. De Telegraaf beschreef de tentoonstellingen van mensen in 1941 nog als volgt: Behalve dat (wilde dieren) vond men er ook reuzen en dwergen, ja er werden soms zelfs boschjesmannen en roodhuiden getoond. De personen die in de herberg Blauw Jan te zien waren gaven vaak korte optredens. De dwerg Wybrant Lolkes zong samen met de Friese lange man, 'Lange Jan', Oudfriese liedjes. Met de Finse reus Cajanus kon in Blauw Jan gedamd worden. Ook Tetje Roen, kwakzalver, waarzegger en goochelaar gaf - wanneer hij niet rondreisde langs kermissen - optredens in herberg de Blauw Jan. Herbergbezoeker Jan Velten schreef in 1700 het 'Boek van Blauw Jan' (ook wel bekend als 'Wonderen der Natuur' of 'Album van Jan Velten') over de menagerie Blauw Jan; de wilde dieren uit de collectie van Blauw Jan zijn in dit boek beschreven en getekend. In 1998 verzorgde Florence Pieters een moderne heruitgave van dit boek onder de titel 'De Wonderen der Natuur: in de menagerie van Blauw Jan zoals gezien door Jan Velten rond 1700'. In 1784 werd de menagerie opgeheven. De herberg en de menagerie werden verkocht aan keizerin Maria Theresia, die het pand gebruikte als aardewerkopslag. In 1883 werd het gesloopt. Op de locatie verrees een gebouwencomplex met een theaterzaal van de 'Maatschappij voor de Werkende Stand'. Vanaf 1946 heette de theaterzaal de Doelenzaal. De menagerie van Blauw Jan wordt gezien als de voorloper van dierentuin Artis, die in 1838 de poorten opende.