place

Hemelwater (Erick de Lyon)

Beeld in Amsterdam-Oost
2020 Hemelwater van Erik de Lyon (7)
2020 Hemelwater van Erik de Lyon (7)

Hemelwater is toegepaste kunst on Amsterdam-Oost. Erick de Lyon ontwierp het voor de 140 meter lange voorgevel van twee gecombineerde nieuwbouwcomplexen aan de Vrolikstraat 331-395 in Amsterdam (1999). (BAG-viewer heeft als opleverdatum 1999). De hemelwaterafvoeren zouden oorspronkelijk weggewerkt worden achter de gevel. De kunstenaar kwam in overleg met de architecten M3H overeen sommige daarvan op verschillende en op het oog willekeurige plaatsen buiten de gevel te hangen. De Lyon ontwierp chromen hemelwaterafvoeren en verzamelbekkens. De Lyon hoopte hiermee te bereiken dat het oog van de kijker de hemelwaterafvoeren naar boven en dus open lucht zou leiden in plaats van naar de nauwe straat. De Lyon liet zich daarbij inspireren door de nog aanwezige oude panden met hun balkons, dakgoten en hijsbalken, die op hem hetzelfde effect hadden. In de verzamelbekkens blijft water staan, dat bij inkomend zonlicht het licht alle kanten op weerkaatst. Erick de Lyon heeft in Amsterdam Nieuw-West het Sisyfusgemaal ontworpen.

Fragment uit het Wikipedia-artikel Hemelwater (Erick de Lyon) (Licentie: CC BY-SA 3.0, Auteurs, Beeldmateriaal).

Hemelwater (Erick de Lyon)
Vrolikstraat, Amsterdam Oost

Geografische coördinaten (GPS) Adres Nabijgelegen plaatsen
placeToon op kaart

Wikipedia: Hemelwater (Erick de Lyon)Lees verder op Wikipedia

Geografische coördinaten (GPS)

Breedte Lengte
N 52.356838888889 ° E 4.9200666666667 °
placeToon op kaart

Adres

Vrolikstraat 351A
1092 TB Amsterdam, Oost
Noord-Holland, Nederland
mapOpenen op Google Maps

2020 Hemelwater van Erik de Lyon (7)
2020 Hemelwater van Erik de Lyon (7)
Ervaringen delen

Nabijgelegen plaatsen

Dansende beer
Dansende beer

Dansende beer is een kunstwerk in Amsterdam-Oost. Dansende beer is te zien op de voorgevel van het gebouw Derde Oosterparkstraat 159. De eerste bebouwing op dat adres kwam rond 1888. In de jaren zeventig en tachtig van de 20e eeuw vond rond dat adres grootschalige sloop plaats, waarbij op deze plek lang een gat tussen de nieuwbouw te zien was. Op de plek werd eind jaren tachtig een nieuw buurtcentrum gebouwd. Ter verfraaiing werden twee kunstwerken aan de voorgevel bevestigd. Ze zijn beide afkomstig van kunstenares Merina Beekman (1961-2009). Zij is vooral bekend van kunst met zwarte inkt. Dit is in het kunstwerk aan de Derde Oosterparkstraat terug te vinden in de beer, die oorspronkelijk inktzwart is maar door vandalenverf enigszins verkleurd is. De beer moet wijzen op het vermaak in het gebouw; inspiratie haalde Beekman uit getempte, geketende en mishandelde beren die elders in de wereld voor vermaak worden gebruikt. De beer is alleen in silhouetvorm te zien, maar vestigt door haar zwarte kleur de aandacht op de gehele gevel, die wordt gekenmerkt door veel baksteen met een beperkt aantal rechthoekige ramen. Rechtsboven de beer is nog een tableau te zien, dat lijkt op een geelkleurig kamerscherm met doorkijk, maar in wezen een uitgevouwde leporello is (boek in harmonicavorm). Deze drukvorm hanteerde Beekman vaak bij haar kunstboeken. De opengelaten vormen lijken op Arabische doorkijken of grafzerken in grillige vorm (in tegenstelling tot de strak rechthoekige ramen van het gebouw) en geven alleen een doorkijk op de achterliggende baksteenwand. Beekm constateerde aan het eind van haar leven dat ze door middel van haar kunstwerken het “kwaad” wilde weghouden.

Eikenplein 2-22
Eikenplein 2-22

Eikenplein 2-22 is een gebouw aan het Eikenplein in Amsterdam-Oost. Het is het enige pand aan de westzijde van het plein, ook aan de oostzijde van het plein staat slechts één gebouw, een school. Eikenplein 2-22 vormt een geheel met gebouwen aan de Tweede (200-242) en Derde Oosterparkstraat (201-235). Het complex is eigendom van de Elisabeth Otter-Knoll Stichting (EOKS), vernoemd naar Elisabeth Otter-Knoll. Zij had bij de exploitatie van de gronden in de Oosterparkbuurt gronden aangekocht. Deze gronden ruilde ze om aan een van haar idealen te voldoen in voor de grond waarop het gebouw zou komen. Zij wilde een opvanghuis stichten voor alleenstaande dames van gefortuneerde aard en ouder dan 55 jaar. De aanbesteding vond plaats in oktober 1904 in het American Hotel. In november 1904 zouden de eerste heipalen de grond in zijn gegaan. De bouw liep aanmerkelijke vertraging op door een staking van circa een half jaar van bouwvakkers. Deze staking kwam ook nog eens klimatologisch ongelukkig uit. Tijdens de staking werd het slecht weer en vocht maakte zich meester van bouwmaterialen en de reeds aanwezige inrichting. In 1908 kwam het gebouw gereed, maar de vocht was er maar moeilijk uit te krijgen. Men moest twee jaar flink kolen stoken om al het vocht uit het gebouw te krijgen, tapijt en kleden moesten weer verwijderd worden. In 1910 was het gebouw dermate droog dat verdere inrichting kon plaatsvinden; de inrichting zou luxueus moeten zijn. De dames op leeftijd kregen een zit- en een slaapkamer tot hun beschikking; in eerste instantie ging het om achttien weduwen, ongehuwde vrouwen of gescheiden vrouwen (het werden zeventien kamers aangevuld met een kamer voor een regent). Voor die laatste categorie moest echter gelden dat zij geen schuld hadden aan de scheiding. Er werd destijds een minimum inkomen geëist van 500 gulden per jaar. Het tehuis gaf een aanvullend inkomen van 300 gulden. Er was mogelijkheid betaalde maaltijden te nuttigen, maar alleen op de kamers; van een gezamenlijke maaltijd was geen sprake; men wilde nabootsing van het gestichtsleven. Er waren 700 gegadigden. De opening werd steeds uitgesteld. De architect van het geheel Jan van Looy, maakte de opening net niet mee. Hij overleed op 14 april 1911. Pas op 28 februari 1912 was het zover, dat intrek in het gebouw kon worden genomen. De journalist van Het nieuws van den Dag keek zijn ogen uit bij een bezoekje vooraf. De kamers waren van alle gemakken voorzien. Serviesgoed was van Limogesporselein. Betimmeringen en inrichting waren zoveel mogelijk in Lodewijk XVI-stijl en waren geleverd door de bekendste leveranciers. Er was bijzondere aandacht gegeven aan plafonds en schoorsteenmantels; kristallen kroonluchters werden uit Brussel aangevoerd; de firma Gunters & Meuser leverde verguld raam- en deurbeslag. Er waren conversatie-, lees- en uiteindelijk ook eetzalen. De regentenkamer was dan weer ingericht in empirestijl. In het gebouw hingen portretten van Elisabeth Knoll en haar eerste man Adolph Fortgens Otter, in 1884 vervaardigd door Jozef Israëls. In mei 1912 kwam koningin-moeder Emma van Waldeck-Pyrmont op bezoek. Een van de bekendste inwoonsters was de gepensioneerde harpiste Rosa Spier, naar wie later het Rosa Spier Huis zou worden genoemd, met opvang van kunstenaars. Pas in 1982 kreeg het gebouw een andere bestemming, het voldeed niet meer aan de moderne eisen van bejaardenverzorging. De Stichting verhuisde naar Loowaard 3 in Amsterdam Buitenveldert. Het gebouw aan het Eikenplein werd in 1983 omgebouwd tot woon- en werkruimte. Later volgde onder leiding van architecten Henk Duijzer en Nicole Bemer-Weve een nieuwe renovatie en werd het omgebouwd tot zelfstandige wooneenheden, nog steeds in de gedachte van de stichtster. Op 13 januari 2017 werd het geopend. Op 8 juli 1983 werd het gebouw tot gemeentelijk monument verklaard vanwege de eclectische bouwstijl met elementen uit de jugendstil. Tevens vond men de bouwvorm (U-vormig rond de binnentuin) en voorname uitstraling (entree, afzonderlijke daken en de vele dakkapellen) redenen om het de monumentenstatus te geven.

Oosterparkbuurt (Amsterdam)
Oosterparkbuurt (Amsterdam)

De Oosterparkbuurt in Oud-Oost is het deel van de Nederlandse stad Amsterdam dat begrensd wordt door de Wibautstraat, Mauritskade, Linnaeusstraat en de spoorlijn Amsterdam - Utrecht. De wijk maakt deel uit van het stadsdeel Oost. De Oosterparkbuurt in zijn huidige vorm is aangelegd aan het eind van de negentiende eeuw. Voor die tijd liep in de polder het Oetgenspad op de plaats van de huidige Eerste Oosterparkstraat. In het Plan Kalff dat de stedenbouwkundige J. Kalff in 1876 tekende voor de Oosterparkbuurt en de meeste negentiende-eeuwse wijken, volgen de straten de oude verkavelingslijnen. Het Oetgenspad, de Oetewalerweg (Linnaeusstraat) en het Rhijnspoor (Wibautstraat) zijn in dat plan een gegeven. Vanaf 1881 werd begonnen met de uitgifte van bouwterreinen, en vanaf 1886 begon men met de aanleg van het Oosterpark in de plaats van het oude Muiderbosch, dat iets oostelijker lag. Het definitieve ontwerp voor het park is gemaakt door Leonard Springer. In 1926 werd in een hoek van het park, waar voorheen de (oude) Oosterbegraafplaats lag, het Koloniaal Instituut gerealiseerd, nu bekend als het Koninklijk Instituut voor de Tropen. De eerste (paarde)tramlijn naar het Oosterpark voerde in 1884 van het Alexanderplein naar de Linnaeusstraat. In 1903 werd deze lijn geëlektrificeerd en werd het tramlijn 9. De Oosterparkbuurt kreeg in 1906 een tweede tramverbinding, tramlijn 11 van het Weesperpoortstation via het 's-Gravesandeplein en het Oosterpark naar het Muiderpoortstation. In 1942 werd de verbinding langs het Weesperpoortstation vervangen door die via de Ruyschstraat. Sinds 1945 rijdt tramlijn 3 door de buurt. De aanvankelijke bedoeling om een wijk op stand te realiseren, mislukte door steeds voortgaande bezuiniging op de bouwbudgetten. Wel werden er fraaie huizen gerealiseerd aan het Oosterpark. Hier woonde ook de bekende schilder Willem Witsen, in het naar hem genoemde huis. Aan het Oosterpark kwam ook de uitbreiding van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (Anna Paviljoen), oorspronkelijk gevestigd aan de Keizersgracht. Het katholieke ziekenhuis en de Bonifatiuskerk trokken veel katholieken naar de buurt. Ook vestigden zich er veel joden uit de binnenstad. In de Tweede Wereldoorlog werden veel joden tijdens razzia's uit hun huizen gehaald. Tekorten aan brandstof in de Hongerwinter leidden ertoe dat veel leeggehaalde huizen werden geplunderd ter wille van brandhout. Na de oorlog restte een trieste buurt, zowel in menselijk als in bouwkundig opzicht. In de jaren zeventig vond veel stadsvernieuwing plaats. In het algemeen werden huizenblokken met ruimere woningen op de plaats van afgebroken huizen neergezet, in hetzelfde stratenpatroon. Hier en daar leidde het slopen van oude woningen tot verzet van huurders en krakers. De laatste jaren zijn woningprijzen in de buurt gestegen, net als in de rest van de Amsterdamse negentiende-eeuwse ring. Het Oosterpark blijft een centrale ruimte voor recreatie. Het park kent verschillende beelden, waaronder het grote Nationaal Monument Slavernijverleden van Erwin de Vries.

Krugerhof
Krugerhof

Krugerhof is een wooncomplex in de Transvaalbuurt in Amsterdam-Oost. De naam verwijst naar het nabijgelegen Krugerplein, vernoemd naar Paul Kruger. Het wooncomplex heeft de vorm van een U met woningen aan de Tugelaweg, Maritzstraat en Christiaan de Wetstraat. Aan de Maritzstraat heeft het een teruggetrokken rooilijn. Hier liet de "Maatschappij voor Moderne Woningbouw" in 1929-1930 een blok met arbeiderswoningen neerzetten naar ontwerp van Arend Jan Westerman en Jacob Dunnebier. De circa honderd woningen vallen op in de buurt door de uitvoering in vier kleuren baksteen: roodbruin op de begane grond (met bergingen), geel (banden ter benadrukking van ingangen en hoeken en eerste verdieping) en rood (bovenverdiepingen). Op de twee hoeken zijn erkers te vinden boven winkeleenheden. Die hoeken worden tevens benadrukt door torens in de vierde kleur; donkerrode verticaal geplaatste dakpannen. Tot het complex behoort ook nog een tuinhuis en tuin met zandbak (in de opening van de U). De bouwstijl wordt omschreven als een verstrakte vorm van de Amsterdamse School. Het ontwerp van de gevels zou van de hand van Westerman zijn; de plattegronden van Dunnebier. Toch heeft ook het uiterlijk de hand van een latere Dunnebier, zie zijn complex aan de Bos en Lommerweg 1-31 dan uit 1937 stamt. De architecten wisten in opdracht van projectontwikkelaar Huibert van Saane (directeur van de maatschappij en NV Bouwbedrijf H van Saane) , die het bouwverzoek op 16 maart 1929 had ingediend, de ruimte van de trappenhuizen te beperken door ze om elkaar heen de plaatsen (dubbele bordestrap)en de woningen om het trapgat te plaatsen. In januari 1930 moesten de laatste kleine verbeteringen nog aangebracht worden, voordat het gebouw opgeleverd werd. Volgens het Algemeen Handelsblad zou het gaan om een proefcomplex met steun van wel drie wethouders Ephraim Joseph Abrahams (tevens arts), Walrave Boissevain en Monne de Miranda. Het complex bevat dan ook appartementen voor de verheffing van het volk. Elke woning heeft een woonkamer en twee slaapkamers, een sanitaire ruimte met badcel en een keuken. Elke woning had veranda's (binnenin de U). Er was centrale verwarming en een warmwatervoorzieining. Tegenstanders waren er ook te vinden, aldus Het Volk, dagblad voor de arbeiderspartij. Zij vond het een niet geslaagde proef dat met name de “kleine woningen” een prikkel leverden om het aantal kinderen beperkt te houden. Ondanks de twee slaapkamers was de woning krap bemeten als het gezin bestond uit man, vrouw en twee kinderen. Gelegenheid tot logés was er niet tot nauwelijks, ook als het gezin uit drie personen bestond. Bovendien vond ze de huurprijs aan de pittige kant ten opzichte van nieuwe gemeentewoningen aan het andere eind van de stad (Amsterdam-West). In 2023 loopt er (nog) een onderzoek of het gebouw de bescherming van een gemeentelijk monument waardig is; er geldt dan een zogenaamde "voorbescherming".